Kwartaal 3

Tekst hier invullen...

Elektriciteit

leerdoelen

2.3.1 je legt het opwekken van elektrische energie in een elektriciteitscentrale uit en je beschrijft het transporteren ervan.

2.3.2 je legt uit hoe zekering en de aardlekschakelaar toegepast wordt om een elektrische huisinstallatie te beveiligen, je legt de werking hiervan uit, je beschrijft het risico van elektrische stroom door het lichaam en je beschrijft hoe dat vermeden wordt.

2.3.3 je legt eigenschappen van elektrische geleiders en isolatoren uit en je legt een aantal van hun toepassingen uit.

2.3.4 je beschrijft en gebruikt spanningsbronnen als energiebron, je beschrijft lading als drager van energie en je beschrijft een aantal toepassingen.

2.3.5 he verklaart het verband tussen stroomsterkte en spanning met een model, bijvoorbeeld met het waterkraanmodel.

2.3.6 je legt uit het verschil een serie- en parallelschakeling in een stroomkring en het effect dat de gecombineerde serie- en parallelschakeling hebben op de stroomsterkte en spanning.

2.3.7 je legt uit hoe de grootte van de spanning en stroomsterkte in een schakeling gemeten wordt met een V- en een A-meter en je verklaart waarom deze zo geschakeld moeten zijn

2.3.8 Je legt het energieverbruik uit als product van vermogen en tijd (E=P*T) en het vermogen als product van spanning en stroomsterkte (P=U*I)

Begrippen

Atomen: atomen zijn de kleine deeltjes waaruit alles bestaat

positieve lading: een lading die positief is

protonen: protonen hebben een positieve lading

negatieve lading: een lading die negatief is

elektronen: elektronen hebben een negatieve lading

aantrekken: twee dingen willen naar elkaar toe

afstoten: twee dingen willen van elkaar af

statische elektriciteit: elektriciteit waarbij positieve landingen dicht bij negatieve landingen zitten

bliksem: een fenomeen waarbij een grote elektrische bliksemschits uit de lucht komt door wrijving

spanningsbron: een voorwerp met aan een kant een overschot aan negatieve ladingen en aan de andere kant een overschot positieve ladingen

minpool: de kant van een spanningsbron met negatieve ladingen

pluspool: kant van een spanningbron met positieve ladingen

gesloten stroomkring: een stroomkring waarbij de min- en pluspool verbonden zijn

Elektriciteit: het bewegen van lading door een voorwerp

schakelaar: een aan en uit knopt die de stroomkring opent

serieschakeling: een schakeling waarbij alle componenten op 1 stroomkring liggen

parallelschakeling: een schakeling waarbij alle componenten op een eigen stroomkring liggen

gemengde schakeling: een schakeling die zowel parallel als in serie is

Weerstand: een voorwerp die de snelheid van de elektriciteit veranderd door hem meer of minder tegen te houden

variabele weerstand: een weerstand waarbij je de weerstand kan veranderen

NTC: NTC is een component die de weerstand verlaagt bij een hogere temperatuur

PTC: PTC is een component die de weerstand verhoogt bij een hogere temperatuur

LDR: LDR is een component waarbij de weerstand afhangt van hoeveel licht er is

Diode: een diode laat de stroom maar via 1 richting erlangs

LED: een lampje die de stroom maar via 1 kant erlangs laat

Stroomsterkte: de hoeveelheid lading per seconden

Ampère: de eenheid voor stroomsterkte

spanning: de energie die 1 lading kwijtraakt als deze door een component heen beweegt

Volt: de eenheid van spanning

netspanning: de spanning die over een stopcontact staat

Ohm: de eenheid van weerstand

kortsluiting: als er teveel spanning op iets staat

Zekering: een zekering gaat kapot als er teveel spanning op staat zodat er geen stroom meer door heen gaat en niks anders kapot gaat.

Overbelasting: als er teveel apparaten op 1 stroom netwerk staan en dat kapot gaat

Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin